Een heel lang en leuk verhaal voor de donkere koude winteravonden(dl2) in Waargebeurd | Ghost Story en Bakru Torie
maak hier een luku afspraak
Header Praktijk Baaswaterval

Een heel lang en leuk verhaal voor de donkere koude winteravonden(dl2)

  • 0 reactie(s)
  • 2678 x bekeken
  • 0 reactie(s) 2678 x bekeken
‘Dat mag jij ons vertellen,’ begon buurvrouw Esselien, ‘want jij was aan het gillen, alsof je geslacht werd. Op ons
 kloppen deed je niet open, maar gelukkig was je deur niet op slot, want toen we binnenkwamen, lag je bewusteloos op de grond. Luister meisje, ik wil me nergens mee bemoeien, maar waarom blijf niet nog een paar maanden bij je moeder? Een miskraam is niet niks, want je verliest toch je kind, je verliest een stukje van je ziel. Je moet goed uitrusten, voordat je de draad van je leven weer oppakt.’
‘Het is wat anders,’ sprak ik, terwijl ik hen aanstaarde.
Ik ging op het bed zitten. Hoe moest ik dit ter sprake brengen? Zouden ze mij geloven? Werd ik echt lastig gevallen door iets, of verbeeldde ik me alles? Had ik psychisch zo’n klap gehad dat ik hallucineerde?
‘Oké boy, luister; ga naar huis! Ik denk dat we vrouwenzaken moeten bespreken,’ sprak buurvrouw X. tegen haar kleinzoon. Haar kleinzoon verliet met tegenzin mijn woning. Buurvrouw X. kwam naast me op het bed zitten en sloeg een arm om mij heen.
‘Wat is er aan de hand, meisje, vertel!’
Haar arm en de oprechte klank in haar stem deden me goed. En ik vertelde. Terwijl ik vertelde, leek er een last van mijn schouders te vallen. Naarmate mijn verhaal vorderde, werden de gezichten van buurvrouw Esselien en buurvrouw X. steeds zorgelijker. Ze wierpen elkaar continu veelbetekenende blikken toe. Toen ik vertelde over de sporen rond mijn hals, slaakte Esselien een luide kreet en begon te hijgen: ‘Ai, mi Gado, mi Gado, o mijn God, mijn God!’
Af en toe keken de beide vrouwen angstig om zich heen. Opeens werd het toilet doorgetrokken. Alle drie sprongen we overeind en staarden we met grote ogen naar het toilet. De deur van het toilet vloog open en knalde met een daverende klap dicht en weer open en weer dicht en weer open en weer dicht. Bam. Bam. Bam! Buurvrouw Esselien begon luidkeels te bidden en kruisen te slaan, terwijl ze naar de voordeur rende. Mevrouw X. greep mij bij de armen en trok mij hardhandig mee naar buiten. Struikelend snelde ik met haar mee. Esselien was al buiten, maar vlak voor onze neus sloeg de voordeur met een klap dicht, zodat we niet naar buiten konden.
‘Wat gebeurt er, wat gebeurt er?’ huilde ik, terwijl het doffe gedreun van de toiletdeur niet ophield. Gelukkig vloog de voordeur weer open. De kleinzoon van mevrouw X. stond in de deuropening en staarde ons verbijsterd aan.

‘Ma, wat is er aan de hand?’ Hij noemde zijn oma altijd ‘ma’.
We duwden hem van de trap af, stormden naar buiten… Achter onze rug, viel de voordeur met een klap in het slot. Het gedreun van de toiletdeur binnen hield op.
‘Iets heel erg kwaadaardigs heeft het op jou gemunt, mijn kind,’ sprak buurvrouw X. ‘en als ik jou was, zou ik vannacht niet hier doorbrengen. Ga naar je moeder, overnacht bij haar, maar zorg eerst dat je hulp krijgt. Een bonoeman, of een winti-specialist, een medicijnman, of een lukuman, moet je helpen. Binnen is iets gruwelijks!’
Ik knikte. Esselien huilde en bad luid, terwijl de kleinzoon van buurvrouw X. ons niet begrijpend aanstaarde. Maar mijn lieve buurvrouw X. had ongelijk. Het kwaad was niet daar binnen. Het kwaad was buiten, bij mij, want ik voelde weer die nare aanwezigheid achter mijn rug, alsof iemand achter mij stond en mij beloerde!
Ik barstte zomaar in snikken uit. Tot op de dag van vandaag ben ik buurvrouw X. dankbaar, voor wat ze toen allemaal heeft gedaan. Ze bracht me met een taxi naar mijn moeder. Mijn moeder was stomverbaasd, toen ze ons midden op de dag voor haar deur zag staan. Terwijl wij aan mijn moeder verhaalden over wat me allemaal was overkomen, veranderde haar gezicht in een masker van bezorgdheid.
‘Je weet dat ik lid ben van de Evangelische Broeder Gemeenschap, maar mijn Christenheid heeft me niet blind gemaakt voor al het andere wat er onder de zon bestaat. Ik ken genoeg mensen die ons kunnen helpen, maar ik neem alleen genoegen met de beste. Mijn lieve kind, je had zoveel eerder je opwachting moeten maken.

Waarom heb je zo lang gewacht? Maar goed, liever te laat dan helemaal niet. Jij blijft hier, je gaat nergens heen,’ sprak ze.
Ze liet me achter onder de hoede van buurvrouw X. Zelf ging ze op pad met een bedrukt gelaat. Toen ze uren later terugkwam, oogde haar gezicht nog zorgelijker.
‘Morgen om tien uur in de ochtend gaan we naar een bonoeman, maar hij heeft me gezegd dat hij je alleen kan helpen, als je vanavond niet slaapt. Wat je lastigvalt, is bij jou, als je slaapt, dan heeft hij macht over jou, dan laat hij zich gelden. Je mag niet slapen! Maak je geen zorgen, kind; ik hou je wel wakker!’
Buurvrouw X. keerde terug naar haar eigen huis. Ik bleef bij mijn moeder en mijn moeder hield woord. Ik heb de hele nacht geen oog dichtgedaan. Soms dreigde ik in te dutten, maar mijn moeder kweet zich met ijzeren discipline van haar taak. Zelf sliep ze geen seconde en mij liet ze ook niet slapen. Ze porde me steeds wakker; dan kreeg ik koffie, dan weer iets om te eten, of een beetje water in mijn gelaat. Merkwaardig genoeg deden zich die nacht geen andere vreemde dingen meer voor.

Om half tien in de ochtend werden wij beiden opgehaald door een broer van mijn moeder. En deze oom reed ons naar een bonoeman. Deze man was destijds heel bekend in Suriname: een licht kalende man, een hoog voorhoofd wat hem iets voornaams gaf en hele wijze ogen die dwars door je heen keken. Ik schatte hem op een jaar of zestig. Hij liet zich assisteren door zijn zoon: een knappe, gespierde jongeman, slechts gekleed in een korte broek.

Er vond een heel ritueel plaats, waarbij ik ook ritueel werd gewassen door de bonoeman, die ik papa moest noemen.
‘Iedereen noemt me papa, mijn kind!’ sprak de oude.
Tijdens en na het wasritueel werd door de oude van alles gereciteerd, werden de voorouders en God aangeroepen en werd er van alles in een voorbij stromende rivier gegooid. Veel kon ik volgen, omdat mijn helper zich van het Sranang Tongo, het Surinaams van de Afro Surinamers bediende. Maar veel woorden behoorden tot het vocabulaire van de Boslandcreolen en als stadscreoolse waren die woorden me vreemd. Hij liet me onder een boom plaatsnemen.
‘Nu moeten we wachten. Tot één uur in de middag.’
Mijn moeder, mijn oom en ik doodden de tijd met praten. We begrepen niet waarom we tot één uur in de middag moesten wachten. Ik voelde me goed, maar wel slaperig, maar ik mocht niet slapen. Om één uur beval de bonoeman mij om midden op het erf te gaan staan. Ik weigerde, want het was bloedheet, de zon stond als een koperen ploert aan de hemel en ik had totaal geen animo om mij bloot te stellen aan die hitte.
‘Ga! Ga nu in de zon. Nu. Anders is alles te laat en kan ik je nooit meer beter maken!’ sprak de bonoeman, terwijl hij me boos aankeek.
‘Doe het maar lieve kind, het is voor je eigen bestwil!’ sprak mijn moeder. Ze knikte me geruststellend toe. Mijn oom gaf me een zachte duw. Ik wandelde onder de schaduw van de boom vandaan, stond midden in de zon en opeens slaakte de bonoeman een schreeuw.

‘Loekoe, loekoe. Kijk, kijk! A takru sani de dja! Het boze, het kwade is daar!’ Hij wees naar mij, sprong in het rond en schreeuwde onsamenhangende zinnen.
Gealarmeerd keek ik om me heen, maar zag niets. Mijn moeder en oom keken verbaasd van mij naar de bonoeman. Ze begrepen er niets van, totdat de bonoeman ze toebeet: ‘Kijk naar haar schaduw, kijk naar haar schaduw! Zijn jullie blind? Herkennen jullie het kwaad niet?’
Ik keek omlaag naar mijn schaduw en… Totale afgrijzen. Alle haren op mijn lichaam stonden overeind. Ik had twee schaduwen. Een normale, die ik herkende als mijn echte schaduw. Maar ik had daarnaast ook een andere schaduw; lang, donker, dreigend, een mannelijke vorm.
‘O, mijn lieve Heer Jezus!’ schreeuwde mijn moeder, terwijl ze mijn oom attendeerde op mijn tweede schaduw. Mijn oom was ook een gelovige Christen. Hij sloeg direct een kruis en op dat ogenblik knapte er iets in mij. Schreeuwend rende ik op de rivier af. Dood. Dat was alles, wat ik wilde. Doodgaan, niet meer bestaan. Heerlijk leek me dat.
‘Hou haar tegen, hou haar tegen!’ schreeuwde de bonoeman tegen mijn oom, mijn moeder en tegen zijn zoon.
‘Hou haar tegen, anders verdrinkt ze zichzelf. Het boze voelt zich betrapt, het weet dat we het op het spoor zijn. Het is een geest, de geest van een man. Hij ziet haar als zijn bezit en hij zal haar meenemen in de dood. Hou haar tegen!’
Ik rende verder, keek achterom en zag hoe ik gevolgd werd door twee schaduwen. De zoon van de oude man wierp zich boven op mij en sleurde me op de grond. Maar het leek, alsof ik reuzenkracht bezat. Ik duwde hem met gemak van me af. Op dat ogenblik wierpen mijn oom en mijn moeder zich op mij. Ik vocht voor wat ik waard was, ik moest de rivier zien te bereiken. Ik wilde koste wat kost dood. De zoon van de bonoeman nam me in een soort houdgreep. Met z’n drieën hielden ze mij vast en dan nog hadden ze moeite. Want ik vocht als een leeuwin. Gezamenlijk rolden we door het hete zand. Het schuim stond op mijn lippen. En opeens was daar de bonoeman, die mijn lippen met grote kracht van elkaar wrikte en een drankje uit een fles in mijn mond goot. Ik voelde de drank door mijn slokdarm glijden. Opeens leek het of mijn maag in brand stond. Mijn hele lichaam leek in brand te staan.
‘Laat haar los, laat haar nu los!’ sprak de bonoeman.

Mijn drie belagers lieten me los en krabbelden overeind. Hijgend en zwetend, met vervuilde kleding stonden ze me aan te staren. Ik kokhalsde, voelde me misselijk en opeens begon ik te braken. Er leek geen eind aan te komen. Ik braakte en braakte…. Ik zakte op mijn knieën, de misselijkheid verdween, hijgend keek ik om me heen. Waar was ik? Wat was er gebeurd? Toen pas leek ik me gewaar te worden van mijn omgeving.
‘De schaduw, de schaduw is weg!’ stamelde mijn moeder, terwijl ze met haar vinger wees.
Langzaam stapte de bonoeman op me af. Hij gaf me een hand en trok me overeind.
‘Hoe voel je je?’
‘Goed, papa.’
Hij knikte geruststellend en gaf me een fles.

‘Deze drank is een sterke dresi, een medicijn op kruidenbasis, versterkt met gebeden aan de voorouders, die ik zelf heb gebrouwen. Kwade krachten en boze entiteiten en geesten zijn er allergisch voor. Drink dit helemaal op. Je bent gered mijn kind!’

Ja, dat was me nogal wat, meneer Ramdhani. Kijk, ik ben van kleinsaf opgevoed in het besef dat er meer is tussen hemel en aarde dan koele wetenschap, maar het beste is om er bewust afstand van te nemen. Aan deze ene echte wereld hebben wij stervelingen onze handen meer dan vol. Dus die andere, onzichtbare werelden, daar moeten we ons niet mee inlaten. Dit geloof ik echt. Maar soms komt er iets uit die andere wereld ongevraagd in je leven en dan moet je wel maatregelen nemen. Mijn moeder was een Christen, ze is nog steeds een Christen. En ik ben een Christen met hart en ziel. Toch geloven we ook in winti en zo. En daar hebben we geen moeite mee. Dat gaat prima samen. Blanke Christenen en Moslims zijn anders: zij denken dat als ze iets geloven, dat ze dan al het andere moeten afwijzen, of vernietigen. En dit gegeven is de basis van hun intolerantie, racisme en onverdraagzaamheid, waardoor deze twee religies het leven op aarde tot een hel maken voor iedereen. Ik heb gelukkig Afrikaanse wortels en dit maakt ons tolerant en sterk en geestelijk elastisch. Wij kunnen onze 100% Christelijkheid combineren met de traditionele Afrikaanse religies, zonder dat er kortsluiting in ons hoofd ontstaat. Daarom hebben we niet de zielige ziekte in ons hoofd, om de wereld te willen overheersen, zoals blanke Christenen en Moslims dat wel hebben.

Ik heb later van de bonoeman en van mijn moeder het volgende begrepen: aan de andere zijde zijn er vele niveaus. Of werelden. Of hoe je het ook wil noemen. Daarin zweven vele zielen. Sommige daarvan zijn slecht, gewoon kwaadaardig om wat voor redenen dan ook. Zij maken niet de hele reis naar de andere kant, omdat ze aardgebonden zijn, of hun dood niet aanvaarden, of iets traumatisch’ niet kunnen verwerken. Zij zoeken een opening om zich toch weer in het vlees te hullen. Toen ik zwanger werd van mijn kindje, is één van die kwaadaardige zielen als een soort parasiet meegekomen. Achter de ziel van mijn kindje. Volgens de bonoeman is tijdens mijn miskraam, alleen de ziel van mijn kind naar gene zijde vertrokken. Die andere ziel, die als een parasiet was binnengeslopen, was blijven hangen in mij. Hij ging niet terug. Dat gebeurt vaak. En deze kwaadaardige zielen richten dan schade aan, kunnen zelfs tot je dood leiden en zijn heel vaak verantwoordelijk voor mensen met een meervoudige persoonlijkheidsstoornis. Een vorm van bezetenheid. Gelukkig had ik op tijd hulp gezocht en werd ik gered. Van kinderen en honden is bekend, dat ze gevoeliger zijn voor bovennatuurlijke zaken, dus vandaar hun reactie op mijn aanwezigheid. Die ene oude vrouw op de markt was ook sensitief voor het kwaad dat ik meezeulde. Daarom ging ze over haar nek.
Wat hiervan waar is, weet ik niet, maar vanaf die dag heb geen last gehad van daverende toiletdeuren, lampen die aan- en uitfloepten, toiletten die spontaan doorgetrokken werden en meer van die soort dingen. Dus ja, ik hecht er wel geloof aan.

Weet je wat ook vreemd was? Volgens mijn moeder wilde de bonoeman sex met mij, als dank voor de genezing. Hij eiste dat, om mij helemaal beter te maken. Ongelooflijk veel Afro Surinaamse meisjes en vrouwen worden misbruikt en verkracht door bonoemans, genezers met bovennatuurlijke gaven en dergelijke. En hoe jonger de meisjes, des te beter. Vroeger kwamen deze praktijken meer voor dan nu. Mijn moeder liet dit niet toe, maar moest ter compensatie 50 gulden meer betalen aan de bonoeman. En geloof me: in die tijd was dat een hoop geld!
Een tip nog: ken je dat? Dat je alleen ergens bent, je weet het zeker, zelfs in je eigen huis. Maar je voelt je bekeken, je voelt dat er nog iemand achter je staat. Mocht dit gepaard gaan met vreemde geluiden of verschijnselen, zoek dan hulp vriend. Zoek dan hulp! Want ergens daarbuiten dwarrelen miljoenen kwaadaardige, demonische zielen rond, die snakken naar indaling in het vlees.

Einde.





Gerelateerde onderwerpen